Zie voor voorbeelden en betekenis van de fonetische symbolen de lijst met CGN Foneem labels
Klinkers
In het Nederlands kunnen vier groepen van klinkers onderscheiden worden:
-
Schwa /@/ (de kortste klinker). De schwa is erg variabel in uitspraak. Zij past zich aan aan de context.
-
Monophthongen (enkelvoudige klinkers) /i I e E a A O o u y Y 2/. De lange klinkers /e o a 2/ zijn vaak
'gediphthongeerd'. Dit betekent dat het eind van de lange klinker
klinkt als een andere klinker. Dit geldt met name voor de /e/->/ei/ en de
/o/->/ou/, maar ook voor de /2/->/2y/. De lange /a/ geeft vaak het aanzien van een dubbele klinker /a/ -> /aa/.
-
Diphthongen (tweeklanken)
/E+ 9+ O+/. Deze klinken meestal als /E+/->/Ei/, /9+/->/9y/ en /Ou/.
-
klinkers overgenomen met vreemde woorden
/E: 9: O: E~ A~ O~ Y~/. ':' is het teken voor lange fonemen, '~' duidt op nasale fonemen.
Klinkers zijn een speciale groep fonemen omdat in het Nederlands iedere
syllabe een klinker heeft. Die klinker vormt de kern van de syllabe.
De klinker is het luidste, en vaak ook het langste, deel van de syllabe.
Als een klinker niet grenst aan een andere klinker of een klinkerachtig
foneem, /w l j r/, zijn de grenzen van de klinker meestal vrij goed te
zien in de golfvorm. Het vinden van de preciese plaats van het begin of
einde van de klinker kan dan echter nog steeds problemen opleveren.
Klinkers zijn stemhebbend. Dit betekent dat de golfvorm van een
klinker opgebouwd is uit afzonderlijke trillingen van de stembanden. Binnen een klinker gaat de amplitude van de afzonderlijke stembandtrillingen eerst omhoog en dan weer omlaag. De golfjes hebben een complexe, regelmatige
structuur door de aanwezigheid van formanten. Deze complexe structuur is
karakteristiek voor de klinkers.
Als algemene regel voor het segmenteren van klinkers geldt: De grenzen van klinkers worden gezet daar waar de complexe formantstructuur zichtbaar wordt in de golfvorm.
Dit is echter niet meer dan een algemene richtlijn. Belangrijke uitzonderingen zijn:
-
Stemloze klinkers. Niet alle klinkers zijn stemhebbend. Vooral onbeklemtoonde 'gesloten' klinkers (/i I/) en de schwa (/@/)
kunnen stemloos worden naast en tussen fricatieven. Ze zijn dan erg
moeilijk van de omringende fonemen te scheiden. Op het oor is meestal wel
de plaats te vinden waar in de fricatief de klinker niet meer te horen is. De grens moet dan gezet worden waar de golfvorm of CoG laten zien dat er
iets verandert.
-
/h/ voor een klinker. Als een klinker volgt op een /h/, is er meestal nog een stukje klinker stemloos. Met behulp van de CoG kan de plaats gevonden worden waar de ruis van de /h/ overgaat in die van de klinker.
Daar moet dan de grens gezet worden.
-
Stiltes. De eerste of laatste stemperioden na of voor een
stilte zijn vaak erg zwak en hebben vaak nog geen formantstructuur. Toch
horen ze bij de klinker. Dit gaat volgens de algemene regel dat ze niet bij
de stilte horen, dus wel bij de klinker moeten horen.
-
Stembandklikken ('Glottal pulse' or 'Glottal stop'). Veel
talen hebben een foneem dat uit een soort plofklank met de stembanden
bestaat ('glottal stop'). Dit foneem gaat vooraf aan de klinker en klinkt
in isolatie een beetje als een krakerige klinker. Het Nederlands kent deze
klank niet als foneem, maar het komt wel voor (en heeft ook een functie). Meestal wordt het gevonden voor een beklemtoonde klinker na een stilte of
tussen twee klinkers. In de golfvorm ziet het er uit als een onregelmatige
serie van losse klinkerperioden voorafgaande aan het eigenlijke begin van
de klinker. Deze perioden worden hier bij de (volgende) klinker gerekend.
Overgangen naar een klinker
Overgangen vanuit een klinker