Symposium ‘Spraak in de maak’

2 juli 2004

Singelkerk, Singel 452, Amsterdam
(goed bereikbaar met vele trams, halte Spui; parkeren is moeizaam)

Programma

13:00 Ontvangst

13:30 Opening door dagvoorzitter (Louis Pols)

13:40 John Locke: “The origin and descent of speech. A vocal approach to human language in the infant and the species”.

14:00 Steven Gillis, Paul Govaerts en Karen Schauwers: “’Nature’, ‘nurture’ en brabbelen: Een onderzoek van drie populaties met een verschillend auditief functioneren”.

14:20 Frans Coninx: “De betekenis van preverbale spreekontwikkeling in de begeleiding van dove kinderen na neonatale gehoorscreening”.

14:40 Frans Zwarts: “Prospectief-longitudinaal onderzoek naar dyslexie”.


15:00 theepauze


15:20 Kim Oller: “Models and methods in research on infant vocalizations”.

15:40 Cecile Kuijpers: “Taalontwikkeling en dyslexie”.

16:00 Toni Rietveld: “Florien, Floor, fonetiek en spraakpathologie”.

16:20 Florien van Beinum: “Spraak in de maak: terugkijken en vooruitzien”.


16:50Sluiting door dagvoorzitter (Louis Pols) en miniborrel

17:15 wandelen naar Herengracht 338

17:30 start van de receptie op Herengracht 338

ca. 19:30 avondactiviteit uitsluitend voor daartoe genodigden


Dit symposium is mede mogelijk gemaakt door de financiële steun van het ACLC en de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.

Voor de samenvattingen van de lezingen, zie hieronder.

Alle belangstellenden zijn van harte welkom, deelname aan het symposium is gratis. Aanmelding voor het symposium en/of de receptie op Herengracht 338 wordt op prijs gesteld, liefst per e-mail naar ifa-fgw@uva.nl.



Titels plus samenvattingen


THE ORIGIN AND DESCENT OF SPEECH. 

A Vocal Approach To Human Language In the Infant and the Species

John L. Locke (jlocke@lehman.cuny.edu)

Florien van Beinum has devoted a bountiful scientific career to the infant’s development of control over vocal and phonetic activity.  In doing so, she has provided foundational material needed to explain the transition from prelinguistic vocal behavior to speech and, therefore, spoken language.  In the field of linguistic evolution, there are parallel concerns with precursive behaviors, including vocal control.  In this talk, I consider transitions to speech in the infant and the species, concluding from work in development, anthropology, and genetics that a “peripheral” issue of “output” - articulate vocal control - enjoys intriguing, and largely unexposed, connections with linguistic grammar. 

‘Nature’, ‘nurture’ en brabbelen: Een onderzoek van drie populaties met een verschillend auditief functioneren

Steven Gillis, Paul Govaerts en Karen Schauwers (Steven.Gillis@ua.ac.be)

In het werk van Florien van Beinum (o.m. Koopmans-van Beinum & van der Stelt 1986) hebben prelexicale vocaliseringen een systematische beschrijving gekregen in termen van fonatie, articulatie en de coördinatievan die twee aspecten. In samenwerking met haar collega’s ontwikkelde zij een kader waarin de voorheen nogal ‘ongrijpbare’ vroege klankproducties op een systematische en intersubjectief toetsbare wijze gevat konden worden. Binnen dat kader werden een groot aantal studies uitgevoerd die tot intrigerende en soms schijnbaar tegenstrijdige onderzoeksresultaten resultaten hebben geleid.

Zo heeft recent werk aangetoond dat de prelexicale vocaliseringen in verschillende populaties drastisch verschillen o.a. qua timing: brabbelen komt veel later voor bij gehoorgestoorde baby’s dan bij normaal horende baby’s. Koopmans-van Beinum, Clement, van den Dikkenberg-Pot (2001) schrijven dit verschil toe aan het ontbreken van auditieve input en feedback die noodzakelijk zijn voor de coördinatie van fonatie en articulatie. Aangezien gehoorgestoorden het auditieve missen, verschijnt hun brabbelen later dan bij normaal horende baby’s die wel de auditieve input en feedback hebben.

Maar: is brabbelen dan geen ‘motorische’ mijlpaal die so-wie-so bereikt zou moeten worden, zoals van der Stelt & Koopmans-van Beinum (1986) beweerden? Brabbelen lijkt - volgens die auteurs - deel uit te maken van een motorisch ontwikkelings­programma dat zich ontrolt en dat dus als het ware onherroepelijk op een bepaald ogenblik het verschijnen van het brabbelen moet inhouden.

De crux lijkt te liggen in de rol van het auditieve voor de onset van het brabbelen. In deze bijdrage vergelijken we het brabbelen in drie populaties: normaal horende baby’s, gehoorgestoorde baby’s en baby’s met een cochleaire implantatie. We stellen de vraag: wat is het effect van het gehoor op de spraakproductie? Wat kunnen we afleiden uit verschillende aspecten van het brabbelen in die drie populaties over de rol van ‘nature’ en ‘nurture’.

De betekenis van preverbale spreekontwikkeling in de bege­leiding van dove kinderen na neonatale gehoor­screening.

Frans Coninx (f.coninx@audiopaedagogik.de)

Zoals het goed wetenschappelijk werk betaamt, liep het onderzoek van Florien van Beinum naar preverbale ontwikkeling van spreken bij horende en dove kinderen, enigszins vooruit op de praktische toepassing ervan.

Niet alleen de ontwikkelde modellen maar ook het daarop gebaseerde instrumentarium om de vroegste ontwikkeling van spreekvaardigheden te evalueren, kregen/krijgen pas na de invoering van neonatale gehoorscreening een grote praktische betekenis.

Een vroege interventie in de eerste levensmaanden op basis van hoortoestellen en begeleid door een auditief-verbale stimulatie, dient geëvalueerd te worden. Indien de auditief-verbale ontwikkeling van de zuigeling niet op gang komt, moeten alternatieven overwogen worden. Dat kan een cochleaire implantatie en/of het systematisch gebruik van gebaren/gebarentaal zijn.

De vroegste ontwikkeling van hoorfuncties bepaalt ook de vroegste ontwikkeling van spreekfuncties. Deze kunnen met het model en het instrumentarium (AMSTIVOC) van Florien van Beinum goed onderzocht worden.

De toepassing ervan in een aantal researchprojecten zal worden toegelicht.


PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR DYSLEXIE

Frans Zwarts (f.zwarts@bureau.rug.nl)

Florien Koopmans-van Beinum heeft aan de wieg gestaan van het Nederlandse prospectief-longitudinale onderzoek naar dyslexie. Haar betrokkenheid bij een grootschalig Fins onderzoek naar vroege biologische en taalkundige indicatoren van latere leesproblemen is de basis geweest voor het Nederlandse onderzoek. Als lid van de begeleidende stuurgroep heeft zij jarenlang een actieve rol vervuld in de vormgeving van het Nederlandse dyslexieproject. Bij wijze van eerbetoon en als blijk van dankbaarheid zal ik aan de hand van de beschikbare gegevens een overzicht geven van de stand van zaken anno 2004.


Models and methods in research on infant vocalizations

Kim Oller (koller@memphis.edu)

The study of infant vocal development has prospered on both sides of the Atlantic in the past few decades. Work of Florien Koopmans-van Beinum and her colleagues has provided one of the keys to the progress through both innovative modeling and methodologies. In this paper I will highlight contributions of Dr. van Beinum's approach and suggest directions of modeling and methods that can be expected to emerge over the next few decades, expanding on the developments of this productive line of work. Among the issues to consider are the potential development of even more sophisticated acoustically-based analyses that may make it possible to determine patterns in infant sound production that represent the emergence of contrastive categories, long before phonemic or even well-formed syllabic units are under control for the infant. Such approaches could help clarify the sense in which the infant in the first few months of life is laying foundations for speech.

Taalontwikkeling en dyslexie

Cecile Kuijpers (C.Kuijpers@ped.kun.nl)

De wetenschappelijke interesse van Florien van Beinum is zonder twijfel veelzijdig en stimulerend te noemen. Dit is ook wat zij overdraagt op onderzoekers die onder haar supervisie hun carrière gestalte geven of gestalte hebben gegeven. In deze bijdrage zal worden ingegaan op een tweetal onderzoeksthema's die Florien van Beinum in haar wetenschappelijk werk met elkaar heeft verbonden, te weten de vroege spraaktaal­ontwikkeling en dyslexie. Ik zal ingaan op een aantal facetten uit de spraaktaal­ontwikkeling en dit toespitsen op de ontwikkeling van een groep kinderen met een genetisch risico op dyslexie. Vragen die beantwoord worden zijn: is het zo dat risicokinderen verschillen vertonen in hun vroege spraaktaalontwikkeling ten opzichte van niet-risicokinderen, en wat zegt dit over latere leesproblemen? Besproken zal worden hoe fonetisch en fonologische onderzoek bij deze risicokinderen bijdraagt aan inzicht omtrent vroege kenmerken van dyslexie.


Florien, Floor, fonetiek en spraakpathologie

Toni Rietveld (A.Rietveld@let.kun.nl)

Zonder een diepgaande kennis van de fonetiek is de beoefening van de spraak­pathologie tot mislukking gedoemd. Zonder Floor is spraakpathologie moeilijk beoefenbaar, want zij heeft een grote kennis van de processen die aan normale spraak ten grondslag liggen, en daarmee het referentiekader bieden aan de beoefenaar van de spraakpathologie. Op Floor kon je altijd een beroep doen: nooit stelde zij zich op als medewerker van een concurrerende instelling. Haar instelling is: wij zijn foneten (voor buitenstaanders: fonetici), en wij bieden onze kennis aan aan wie dat ook nodig heeft.

Ikzelf heb onlangs een manuscript aan Journal of Phonetics aangeboden. In dat ms. staan een paar dingen die niet geheel overeenkomen met hetgeen Floor in haar proefschrift beweerde (zo vergaat het ons allemaal). Ik vroeg Floor om munitie voor de oppositie tegen haar stelling. Haar reactie was voortreffelijk: zij leverde de munitie, beter kan het niet.

Ik ben bedroefd, om twee redenen: a) voor de spraakpathologie gaat weer een bron van kennis weg, en zoveel bronnen zijn er niet meer over, b) ik kan Floor niet zo makkelijk meer bellen voor collegiaal consult.

Haar naam is veranderd van Florien naar Floor, de laatste naam rijmt op “teloor”. Zo voel ik dat.


SPRAAK IN DE MAAK: TERUGKIJKEN EN VOORUITZIEN

Florien van Beinum (F.J.vanBeinum@uva.nl)

Als je de spraakontwikkeling van een kind wilt bestuderen, moet je beslissen vanuit welk gezichtspunt je dat het beste kunt doen: retrospectief of prospectief. Wanneer we retrospectief kijken, is de eindsituatie van een volleerd spreker ons uitgangpunt of wel de gouden standaard, en kijken we terug hoe het kind die situatie geleidelijk aan heeft bereikt. Een gevaar daarbij is wel, dat we de ontwikkelingen bij het kind al direct vanaf het begin gaan beschrijven met de taalkundige middelen die we gebruiken voor vol­leerde sprekers, terwijl het kind aanvankelijk nog helemaal geen taaluitingen gebruikt. Toch is zowel op het gebied van de vroege spraakperceptie als ook op het gebied van de vroege spraakproductie met deze benadering veel belangrijke kennis vergaard.

Wanneer echter de spraakontwikkeling van een kind prospectief bekeken wordt, is de beginsituatie het uitgangs­punt en wordt geprobeerd de spraakcommunicatie van het kind te beschrijven als een zichzelf organiserend systeem, waarbij de hiërarchie in de ontwikkelings­stadia zich automatisch presenteert.

In mijn werk heb ik, samen met collega’s, meestal gekozen voor deze prospectieve benadering. We zijn begonnen met de beschouwing van het spraakcommunicatie­instrument waarmee het kind geboren wordt en kijken vervolgens naar wat het kind in de loop van de ontwikkeling met dat instrument doet, hoe het het leert bespelen. Een dergelijke benadering is vrij van vooropgelegde theorieën en laat ruimte voor een senso-motorische universele beschrijving, vanuit het instrument zelf. Bovendien biedt het de mogelijkheid om beter inzicht te krijgen in specifieke spraak­ontwikkelings­problemen als gevolg van afwijkingen van het spraak­communicatie-instrument.

Omdat het spraakontwikkelingsproces een cyclisch-dynamisch proces is, waarin spraak­perceptie en -productie van ouder en kind elkaar in voortdurende interactie beïnvloeden, is inzicht in het totale proces van spreken en verstaan onontbeerlijk om de spraak­ontwikkeling van een mensenkind ooit te kunnen begrijpen.