De rol van fonologie in het leesproces:
evidentie van dyslectische kinderen en ervaren lezers
Tijd: 28 maart 2003, 13.30 - 16.30
Plaats:
Conference Room 163
Max Planck Instituut voor Psycholinguistiek
Wundtlaan 1
6525 XD Nijmegen
(Bij binnenkomst van instituut, de zaal links helemaal achterin)
Programma:
- 13.30 Bestuursverkiezing
- 14.00
Elise de Bree & Ellen Gerrits - Utrecht Institute of Linguistics OTS/AZ Maastricht:
Spraakperceptie- en produktie van jonge kinderen met een risico voor
ontwikkelingsdyslexie
- 14.30
Wim van den Broeck, Universiteit Leiden:
Hebben
dyslectische lezers een specifiek probleem met het lezen van
pseudowoorden?
- 15.00 pauze
- 15.30
Sarah Bernolet, Centrum voor Psycholinguïstiek,
Universiteit Antwerpen:
Welke rol spelen orthografie en fonologie bij morfologische decompositie?
- 16.00
Kevin Diependaele, Centrum voor
Psycholinguïstiek, Universiteit Antwerpen:
Gemaskeerde Cross-Modale Priming: Evidentie voor een functionele
verbinding tussen Orthografie en Fonologie.
- 16.30 einde
Zie ook onze Website:
http://www.fon.hum.uva.nl/FonetischeVereniging/Nijmegen_280303.html
Routebeschrijving
Een uitgebreide (Engelstalige) routebeschrijving kunt u vinden op
http://www.mpi.nl/world/visitor/visitor2.html
Vanaf Centraal Station Nijmegen kunt u een van de volgende bussen nemen:
- Lijn 3 Oosterhout/Zetten - Brabantse Poort
- Lijn 5 Brabantse Poort - Groesbeek
- Lijn 6 Brabantse Poort - Brabantse Poort
- Lijn 9 Brabantse Poort - Brabantse Poort
- Lijn 10 Station Nijmegen - Brabantse Poort
Uitstappen halte Tandheelkunde.
Het Max Planck Instituut bevindt zich in de richting
waarin de bus verderrijdt. Bij de T-splitsing
gaat u links de Erasmuslaan op en dan meteen de eerste weg weer rechts.
U loopt dan langs de aula van de KUN. Aan eind van die weg, achter de
bomen, ziet u het instituut liggen.
Elise de Bree & Ellen Gerrits - Utrecht Institute of Linguistics OTS/AZ Maastricht
In deze studie werd de ontwikkeling onderzocht van de spraakperceptie- en
produktie bij jonge kinderen met een genetisch risico voor dyslexie.
Op de leeftijd van 3;6 jaar werd de spraakperceptie van 21 kinderen met een
risico voor dyslexie bestudeerd m.b.v. het traditionele paradigma van
categoriale perceptie. Het stimulusmateriaal in deze taak was een
spraakcontinuum van 7 stimuli tussen de initiële plosieven in de woorden
'pop' en 'kop'. De resultaten laten een consistent zwakkere performantie
zien voor de risicogroep. De risicogroep kan verder verdeeld worden in een
slechtere en een betere perceptiegroep.
De spraakproduktie van 23 kinderen met een risico voor dyslexie werd
bestudeerd door analyse van elicitatiedata. De groep als geheel vertoont
vertraagde expressieve fonologische ontwikkeling. Aan de hand van de
fonologische analyse wordt een goede en slechte groep binnen de risicogroep
onderscheiden.
11 van de 13 kinderen die moeite hebben met de spraakproduktietaak hebben de
perceptietaak volbracht. 8 van deze 11 kinderen zaten in zowel de slechte
perceptie-en produktiegroep. De overlap tussen de twee groepen is dus 8/11.
Er lijkt dus een verband te zijn tussen foneemwaarneming en expressieve
fonologische vaardigheden. Bovendien is het mogelijk dat spraakproblemen in
de vroege ontwikkeling voorlopers zijn van dyslexie.
Wim van den Broeck,
Universiteit Leiden
In de
onderzoeksliteratuur wordt doorgaans als een vaststaand feit
aangenomen dat dyslectici een specifiek probleem hebben met het lezen
van pseudowoorden (het 'nonword reading deficit'). Deze
conclusie is gebaseerd op studies waarbij dyslectische lezers
vergeleken worden op het lezen van pseudowoorden met jongere normale
lezers van hetzelfde leesniveau (het 'reading level match
design'). Deze conclusie strookt tevens met bevindingen waaruit
telkens blijkt dat de achterstand gemeten in "didactische
leeftijd equivalent scores" (DLE's) bij dyslectici groter
is in het lezen van pseudowoorden dan in het lezen van echte woorden.
In deze bijdrage tonen we aan dat de beide methodes een adekwate
vergelijking tussen dyslectici en normale lezers onmogelijk maken, en
dat ze alternatieve interpretaties in termen van normale
ontwikkelingseffecten niet kunnen uitsluiten.
Sarah Bernolet, Centrum voor Psycholinguïstiek, Universiteit
Antwerpen
Om de rol van orthografie en fonologie bij morfologische decompositie
in het Nederlands te onderzoeken, werden vier verschillende soorten
meervouden met elkaar gecontrasteerd in een lexicale decisietest. De
meervouden waren in groepen verdeeld op basis van de orthografische
(O) en fonologische (P) overlap met hun enkelvoud: helm-helmen
(O+P+), paard-paarden (O+P-), beer-beren (O-P+) en
huis-huizen (O-P-). De meervoudsvormen werden voorafgegaan
door een gerelateerde of een ongerelateerde gemaskeerde prime. De
gerelateerde prime was telkens het enkelvoud van het target, de
ongerelateerde primes waren nonwoorden die maximum één
letter met het target gemeenschappelijk hadden.
In alle condities werden meervouden sneller herkend wanneer ze
voorafgegaan werden door hun enkelvoud dan wanneer ze aangeboden
werden in combinatie met een ongerelateerde prime. Het voordeel van
de gerelateerde prime was het grootst wanneer de orthografische
overlap tussen enkelvoud en meervoud niet compleet was: het
prime-effect was in de O-condities (beer-beren en huis-huizen)
significant groter dan in de O+condities (helm-helmen en
paard-paarden). Bovendien werden er in de O-condities meer
fouten gemaakt dan in de O+condities.
De resultaten wijzen erop dat meervouden met een onvolledige
orthografische overlap met hun enkelvoud moeilijker te verwerken
zijn, dan meervouden waarin alle letters van de enkelvoud behouden
zijn. Deze problemen bij de verwerking worden gereduceerd als het
meervoud voorafgegaan wordt door een subliminale aanbieding van het
enkelvoud.
Kevin
Diependaele, Centrum voor Psycholinguïstiek, Universiteit
Antwerpen
Met dit
onderzoek wilden we ingaan op de groeiende overtuiging dat
orthografische en fonologische taalverwerking onafscheidelijke
mentale processen vormen. In een reeks lexicale decisie experimenten
onderzochten we daartoe gemaskeerde priming met identieke en
pseudo-homofone primes, en met zowel visuele als auditieve targets.
Reactietijden voor visuele en auditieve woordtargets werden
significant versneld wanneer de kort gepresenteerde prime (53ms),
identiek was aan de target. Bovendien hield deze bevinding stand,
zelfs wanneer die deelnemers werden verwijderd die ten minste één
primewoord correct konden rapporteren in een primezichtbaarheidstest.
Bij een gelijke aanbiedingsprocedure, vonden we geen significante
priming met fonologische primes. Deze primes produceerden wel een
robuuste facilitatie bij een langere primeduur (67ms). In een reeks
vervolgexperimenten, werd het algemene resultatenpatroon
gerepliceerd, maar nu met een strengere maat van primezichtbaarheid.
We interpreteren deze resultaten als sterke evidentie voor een
functionele verbinding tussen het orthografische en fonologische
verwerkingssysteem.