![]() |
Symposium: |
![]() |
11:00 Ontvangst
11.30u: W.Van Bon & R. Schreuder (KUN):
Kinderen met voor hun leeftijd (gem. 10;1) lage lees- en spellingscores en kinderen met normale lees- en spellingscores voor hun leeftijd (gem. 7;11) kregen de opdracht pseudowoorden na te zeggen. De pseudowoorden waren van uiteenlopende lengte (een tot en met vier syllaben) en verschilden in de frequentie waarmee hun lettergrepen in het Nederlands voorkomen. De twee groepen verschilden in hun nazegprestaties en er werd een effect van woordlengte en syllabefrequentie op de nazegscores gevonden, maar er was geen interactie tussen groep en woordkenmerken. Foutenanalyse naar de plaats en het type van de foutief gereproduceerde spraakklanken en naar de kenmerken van de spraakproducten liet ook geen verschil tussen de proefpersoongroepen zien. Deze resultaten zijn in strijd met enkele gangbare hypothesen.
12.00u: G. Durieux, W. Daelemans, S. Frisson, S. Gillis, D. Sandra, & H.
Taelman (UIA):
Binnen de literatuur omtrent de verwerving van het Nederlands klemtoonsysteem bestaat discussie over de vraag of dit proces regel-gebaseerd verloopt of veeleer lexicaal. In dit praatje leveren we een bijdrage tot deze discussie door te kijken naar het eindpunt van het proces, nl. de volwassen toestand.
We introduceren twee voorleestaken waarin volwassen moedertaalsprekers een aantal Nederlands-lijkende pseudo-woorden moeten beklemtonen. De stimuli werden gevarieerd op het aantal beschikbare lexicale buren en de (on)regelmatigheid van de klemtoonpatronen daarvan. We presenteren de resultaten van beide experimenten en bespreken de implicaties ervan voor hypotheses over een onderliggend verwerkingsmodel.
12.30u: H. Martensen, E. Maris, T. Dijkstra (UFSIA - KUN):
In twee lexicale-decisie experimenten hebben we pseudohomofonen zoals TEIT (klinkt als TIJD) met verschillende instructies aangeboden en daardoor gemanipuleerd hoezeer lezers het herkennen van woorden op fonologische informatie moesten baseren. In Experiment 1 moesten de proefpersonen pseudohomofonen net als andere niet-woorden (zoals TEIP) afwijzen. In Experiment 2 moesten ze beoordelen of een letterreeks klinkt als een woord en dus pseudohomofonen accepteren. Het was een beetje moeilijker om een pseudohomofoon af te wijzen dan andere niet-woorden. Om een pseudohomofoon als woord te accepteren was echter tien keer zo moeilijk. Deze asymmetrie impliceert dat lexicale beslissingen voornamelijk op orthografische informatie gebaseerd worden en de fonologische informatie in deze taak een marginale betekenis heeft. In de experimenten werden woorden met een consistent of een inconsistent mapping tussen letters en klanken aangeboden. Inonsistente woorden (zoals JEEP) werden even snel en even accuraat aanvaard als consistente woorden (zoals ROEP). Dit was het geval in beide lexicale-decisie experimenten, terwijl in een benoemingstaak (Experiment 3) fonologische consistentie een sterk effect op leestijden en fouten had. Bij elkaar gaven de data geen ondersteuning aan een sterke rol van sublexicale fonologie bij lexicale decisies. De resultaten spreken er voor dat fonologische informatie weliswaar automatisch verwerkt wordt, maar te laat beschikbaar is om in lexicale beslissingen een grote rol te spelen.
13.00u: Lunch (lunch, indien gewenst, moet vooraf besteld worden, á 10,- euro)
14.00u: M. Ernestus & H. Baayen (MPI - KUN):
De uitspraak van woord-finale obstruenten als stemhebbend of stemloos is volledig voorspelbaar in het Nederlands: woord-finale obstruenten zijn stemhebbend voor stemhebbende stops en stemloos in alle andere posities. De ONDERLIGGENDE stem-specificatie van de obstruenten is daarentegen distinctief, en volgens de fonologische theorie dus niet voorspelbaar. Inspectie van CELEX leert dat de onderliggende stemhebbendheid van eenwoord-finale obstruent in veel gevallen wel te voorspellen is, en wel op basis van de exacte eigenschappen van de obstruent en de voorafgaande segmenten. De vraag is nu of deze relatie tussen de rijm van een woord en de onderliggende stem-specificatie van de finale obstruent behoort tot de fonologische kennis van een spreker.
Om hier inzicht in te krijgen hebben we een experiment gedraaid waarbij de deelnemers een pseudowerkwoord in de eerste persoon enkelvoud hoorden, en moesten aangeven of de verledentijdsvorm gevormd moest worden met het suffix "de" of "te". Het blijkt dat proefpersonen vaker het suffix "te" gebruiken (en dus vaker een finale obstruent als onderliggend stemloos interpreteren), als er relatief meer woorden met dezelfde rijm eindigen op een onderliggend stemloze dan op een onderliggend stemhebbende obstruent. De relatie gevonden in CELEX blijkt dus tot de kennis van de spreker te behoren, of in ieder geval voor hem afleidbaar te zijn. Op het moment draaien we een experiment waarbij we onderzoeken of deze kennis de interpretatie van de finale obstruenten van bestaande obstruenten beinvloedt. Dit lijkt het geval te zijn.
14.30u: A. Geudens & D. Sandra (UFSIA):
Met behulp van een reeks auditieve taken zoals analyse en substitutie onderzochten we (1) de vaardigheden van kleuters om CV-syllaben (/ka:/) en VC-syllaben (/a:k/) te manipuleren en (2) de relatie tussen deze vaardigheden en later leessucces. De kleuters presteerden beter op VC-syllaben. Deze resultaten gaan in tegen de predicties van de fonologische onset-rime theorie die stelt dat onsets (b.v.., /spl/ in split) en rimes (b.v.., /it/ in split) functionele eenheden zijn in het fonologisch bewustzijn van jonge kinderen, mogelijk omwille van het saillante karakter van rijm (zie Goswami &er; Bryant, 1990; Schreuder & Van Bon, 1989; Treiman, 1989; Trommelen, 1984). Binnen deze theorie zou het opbreken van CVs, m.a.w. het opsplitsen van onset en rime, makkelijker moeten zijn dan het opbreken van VCs, omdat je daar de fonologische rime stuk moet maken. Experimenten met meer dan 200 jonge kinderen toonden echter het tegendeel aan. Bovendien demonstreren ze dat perceptuele en articulatorische factoren een belangrijke rol spelen bij het ontdekken van klanken maar dat het omgaan met klanken niet noodzakelijk foneembewustzijn impliceert. Dat blijkt heel duidelijk uit de samenhang tussen CV- en VC-prestaties enerzijds en latere leesscores anderzijds. Correlaties met die leesscores op genormeerde leestoetsen tonen aan dat enkel prestaties in de CV-conditie de latere leesontwikkeling voorspellen. Deze bevindingen kunnen vertaald worden in suggesties voor het leesonderwijs: de natuurlijke ontwikkeling van klankbewustzijn, het opzet van diagnostische tests en instructiemateriaal.
15.00u: V. Goetry, R. Kolinsky, P. Mousty (ULB):
Deze cross-linguïstische studie bestudeert de effecten van orthografische kennis op de vorming van fonologische woordstructuren. Zowel in het Frans als in het Nederlands komt vocaalinsertie vaak voor (b.v., /cirqu'/ - /cirqu@/ in het Frans; /vork/ - /vor@k/ in het Nederlands). In het Frans worden de ingelaste vocalen ook gerepresenteerd in de orthografische vorm ("cirque"), in het Nederlands echter niet ("vork"). Vocaaldeletie is in beide talen optioneel bij driesyllabische woorden (b.v., /maint'nant/ in het Frans, /wand'len/ in het Nederlands). Hoewel de gedeleerde vocalen systematisch gerepresenteerd worden in de orthografische vorm ("maintenant", "wandelen"), komt vocaaldeletie in het Frans toch veel vaker voor dan vocaalinsertie, maar is het minder frequent dan vocaalinsertie in het Nederlands.
Fonologische (syllabische) beslissingstaken met zulke woorden werden vergeleken bij Nederlandstalige en Franstalige kleuters en volwassenen (getest in de moedertaal). De resultaten tonen aan dat de Nederlandstalige kleuters meer bisyllabische antwoorden gaven bij woorden met vocaalinsertie (/vor@k/) dan bij woorden die geen middenste vocaal bevatten (/wand'len/), terwijl Franstalige kleuters het omgekeerde resultatenpatroon vertoonden. Dit suggereert dat de vorming van fonologische woordstructuren bij afwezigheid van orthografische kennis (kleuters), be-nvloed wordt door de frequentie waarin epenthesis en deletie in het taalaanbod voorkomt. Dergelijke antwoorden kwamen niet voor in de twee groepen van expert-lezers. Zoals we konden voorspellen op basis van de verschillende orthografische representaties van vocaalinsertie in de twee talen, wekten woorden met ingelaste vocalen monosyllabische antwoorden op in het Nederlands, maar wekten ze bisyllabische antwoorden op in het Frans. Daarenboven gaven beide groepen een meerderheid van trisyllabische antwoorden voor stimuli die geen middenste vocaal bevatten.
Deze uitgesproken verschillen tussen volwassenen en kleuters bevestigen de invloed van orthografische woordrepresentaties op de bewuste analyse van de overeenkomstige fonologische vormen. Deze bevindingen over vocaalinsertie suggereren dat de orthografie verschillende representaties van complexe coda's zou kunnen oproepen in de twee talen.
15.30u: Pauze
16.00u: Keynote: A. Cutler (MPI - KUN)
Fonologische categorieën, zoals morae in het Japans of klemtooneenheden in het Engels, spelen een rol bij de perceptie van gesproken taal. Deze lezing zal de aard van deze rol en de relatie ervan tot het fonologisch bewustzijn belichten, in het bijzonder voor het Japans. Drie types evidentie zullen besproken worden:
17.00u: Receptie
Organisatoren: Dominiek Sandra, Steven Gillis, Astrid Geudens, Helena Taelman
![]() |
Inschrijven vóór 15 maart 2001
|
![]() |