's Morgens, nadat hij wakker werd, begon hij door berg en dal naar zo'n bloem te zoeken. Hij zocht tot aan de negende dag. Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend. In het midden lag een grote dauwdruppel, zo groot als de mooiste parel. Joringel liep dag en nacht en droeg de bloem naar het kasteel. Toen hij dichtbij het kasteel gekomen was, verstijfde hij niet, maar hij liep door tot aan de deur. Joringel werd heel blij, raakte de deur aan met de bloem en de deur sprong open. Joringel ging naar binnen, liep over de binnenplaats en luisterde goed of hij de vele vogels kon horen. Toen hoorde hij ze fluiten. Hij liep in de richting van het gefluit en vond de zaal. Daar was de heks bezig de vogels in hun zevenduizend kooien te voeren. Toen ze Joringel zag werd ze kwaad, heel erg kwaad. Ze schold, tierde en spuwde gif en gal naar hem. Maar ze kon niet bij hem in de buurt komen. Joringel lette niet op haar en bekeek de kooien met de vogels. Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest hij nou Jorinde terugvinden?