Toen was Joringel verlost. Wanneer het maantje in het kooitje schijnt, maak los Zachiël, op het juiste moment ". De noordenwind en de zon waren erover aan het redetwisten wie de sterkste was van hun beiden. Op een keer droomde hij 's nachts dat hij een bloedrode bloem vond met in het midden een prachtige grote parel. Hij hoorde vak zeggen Hij plukte de bloem en ging ermee naar het kasteel. Hij schrok en werd doodsbang. Toen hij zo rondkeek, merkte hij, dat de oude vrouw stiekem een vogelkooitje wegpakte en daarmee naar de deur liep. Daarna begon de zon krachtig te stralen, en hierop trok de reiziger onmiddellijk zijn mantel uit. Joringel lette niet op haar en bekeek de kooien met de vogels. Vaak liep hij rond het kasteel, maar hij kwam nooit te dichtbij. Dat kooitje bracht ze dan naar een zaal van haar kasteel. Wanneer er echter een onschuldig meisje te dicht bij haar kasteel kwam, veranderde de heks haar in een vogel en sloot haar op in een kooitje. Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp. Hij riep, hij huilde, hij jammerde, maar het was allemaal voor niets. Maar ze zei dat hij Jorinde nooit meer terug zou krijgen en ging weg. Joringel werd heel blij, raakte de deur aan met de bloem en de deur sprong open. Hij zocht tot aan de negende dag. Hij streepte bak weg Toen hoorde hij ze fluiten. Daarin woonde een oude heks helemaal alleen. Jorinde was in een nachtegaal veranderd die tuwiet, tuwiet zong. De nachtegaal was weg. Ze was geel en mager. Het zingt voor het duifje, zingt voor zijn dood, Zingt lijden, lij, tuwiet, tuwiet, tuwiet. Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren. Hij viel voor de oude vrouw op de knieën en smeekte haar om hem Jorinde terug te geven. Ze ging in de zon zitten en klaagde. Een uil met gloeiende ogen vloog drie keer om hen heen en schreeuwde drie keer oehoe, oehoe, oehoe. Ze waren verdrietig, alsof ze moesten sterven. Ze was mooier dan alle andere meisjes en was verloofd met de knappe Joringel. En ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar. Dit duurde totdat de heks hem met een spreuk verloste. Daarna veranderde hij ook alle andere vogels weer in meisjes en ging met zijn Jorinde naar huis. Zij gumde pak uit Alles wat hij met de bloem aanraakte werd van de betovering bevrijd. Ze vloog hem om de hals en was zo mooi als vroeger. Nu was er eens een meisje dat Jorinde heette. De tortelduif zong klagelijk in de oude beuk. Joringel liep dag en nacht en droeg de bloem naar het kasteel. Eindelijk kwam de oude vrouw terug en zei met een doffe stem : Overdag veranderde ze zich in een kat of een uil, maar 's avonds werd ze weer een mens. Ze kwamen overeen dat degene die het eerst erin zou slagen de reiziger zijn mantel te doen uittrekken de sterkste zou worden geacht. De uil vloog in een struik en direct kwam er een kromme, oude vrouw uit tevoorschijn. Nu was de zon ondergegaan. " Oh, wat moet er van mij worden? " Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan. Ze keken om zich heen en waren verdwaald. Ze mompelde wat, ving de nachtegaal en droeg die in haar hand weg. Het heldere zonlicht scheen tussen de boomstammen door in het donkere groen van het bos. " Pas op ", zei Joringel, " dat je niet te dicht bij het kasteel komt ". Joringel keek door de struiken en zag vlakbij de oude muur van het kasteel. Er was eens een oud kasteel midden in een diep en donker bos. Toen hij dichtbij het kasteel gekomen was, verstijfde hij niet, maar hij liep door tot aan de deur. Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken. Daar hoedde hij lange tijd de schapen. Ook droomde hij dat hij daardoor zijn Jorinde teruggekregen had. Ze wisten niet meer hoe ze thuis moesten komen. Nu kon de heks niet meer toveren, en Jorinde stond weer voor hem. Zij gumde tak uit Joringel kon niets zeggen, niet van z'n plaats komen. Hij streepte dak weg Jorinde zong : Ze schold, tierde en spuwde gif en gal naar hem. Juist op dat moment kwam er een reiziger aan, die gehuld was in een warme mantel. Ze zouden over een paar dagen gaan trouwen en ze hadden veel plezier met elkaar. Joringel ging naar binnen, liep over de binnenplaats en luisterde goed of hij de vele vogels kon horen. Hij liep in de richting van het gefluit en vond de zaal. In het midden lag een grote dauwdruppel, zo groot als de mooiste parel. Het was een mooie avond. De zon stond nog maar half boven de berg en voor de helft was ze al onder. en ten lange leste gaf de noordenwind het op. Maar ze kon niet bij hem in de buurt komen. Ze had wel zevenduizend kooien met zulke bijzondere vogels in haar kasteel. Toen ze Joringel zag werd ze kwaad, heel erg kwaad. De noordenwind begon toen uit alle macht te blazen, maar hoe harder ie blies, deste dichter trok de reiziger zijn mantel om zich heen; Daar was de heks bezig de vogels in hun zevenduizend kooien te voeren. Ze had grote rode ogen en een kromme neus die met de punt tot aan haar kin kwam. Hij hoorde wak zeggen 's Morgens, nadat hij wakker werd, begon hij door berg en dal naar zo'n bloem te zoeken. Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend. Joringel keek naar Jorinde. Hij stond erbij als van steen, kon niet huilen, niet praten, geen hand of voet bewegen. De noordenwind moest dus wel bekennen dat de zon van hun beiden de sterkste was. Jorinde huilde een beetje. Joringel kon zich niet meer bewegen. Joringel klaagde ook. Om eens rustig samen te kunnen praten, gingen ze in het bos wandelen. " Gegroet Zachiël. Mijn vogeltje met het rode ringetje Zingt lijden, lijden, lijden : Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest hij nou Jorinde terugvinden? De noordenwind en de zon. Snel sprong hij erheen en raakte het kooitje en de oude vrouw aan met de bloem.