Ze had grote rode ogen en een kromme neus die met de punt tot aan haar kin kwam. Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren. Hij riep, hij huilde, hij jammerde, maar het was allemaal voor niets. Hij streepte bak weg In het midden lag een grote dauwdruppel, zo groot als de mooiste parel. Hij liep in de richting van het gefluit en vond de zaal. Om eens rustig samen te kunnen praten, gingen ze in het bos wandelen. Ze vloog hem om de hals en was zo mooi als vroeger. Hij streepte dak weg Ze was geel en mager. Daar hoedde hij lange tijd de schapen. Wanneer er echter een onschuldig meisje te dicht bij haar kasteel kwam, veranderde de heks haar in een vogel en sloot haar op in een kooitje. Joringel liep dag en nacht en droeg de bloem naar het kasteel. en ten lange leste gaf de noordenwind het op. Ze had wel zevenduizend kooien met zulke bijzondere vogels in haar kasteel. Toen ze Joringel zag werd ze kwaad, heel erg kwaad. Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend. Nu kon de heks niet meer toveren, en Jorinde stond weer voor hem. Dit duurde totdat de heks hem met een spreuk verloste. Nu was er eens een meisje dat Jorinde heette. De nachtegaal was weg. Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest hij nou Jorinde terugvinden? Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan. Ze ging in de zon zitten en klaagde. Hij schrok en werd doodsbang. Joringel keek door de struiken en zag vlakbij de oude muur van het kasteel. Ze was mooier dan alle andere meisjes en was verloofd met de knappe Joringel. Jorinde huilde een beetje. Joringel kon zich niet meer bewegen. Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp. " Pas op ", zei Joringel, " dat je niet te dicht bij het kasteel komt ". De noordenwind moest dus wel bekennen dat de zon van hun beiden de sterkste was. Vaak liep hij rond het kasteel, maar hij kwam nooit te dichtbij. Juist op dat moment kwam er een reiziger aan, die gehuld was in een warme mantel. Zij gumde pak uit Daarin woonde een oude heks helemaal alleen. Joringel ging naar binnen, liep over de binnenplaats en luisterde goed of hij de vele vogels kon horen. Er was eens een oud kasteel midden in een diep en donker bos. Nu was de zon ondergegaan. Ze wisten niet meer hoe ze thuis moesten komen. Joringel werd heel blij, raakte de deur aan met de bloem en de deur sprong open. En ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar. Ze zouden over een paar dagen gaan trouwen en ze hadden veel plezier met elkaar. Het was een mooie avond. Overdag veranderde ze zich in een kat of een uil, maar 's avonds werd ze weer een mens. Hij hoorde vak zeggen Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken. Wanneer het maantje in het kooitje schijnt, maak los Zachiël, op het juiste moment ". Maar ze kon niet bij hem in de buurt komen. Dat kooitje bracht ze dan naar een zaal van haar kasteel. Hij stond erbij als van steen, kon niet huilen, niet praten, geen hand of voet bewegen. De uil vloog in een struik en direct kwam er een kromme, oude vrouw uit tevoorschijn. Alles wat hij met de bloem aanraakte werd van de betovering bevrijd. Ook droomde hij dat hij daardoor zijn Jorinde teruggekregen had. Op een keer droomde hij 's nachts dat hij een bloedrode bloem vond met in het midden een prachtige grote parel. Joringel klaagde ook. Het heldere zonlicht scheen tussen de boomstammen door in het donkere groen van het bos. Daarna veranderde hij ook alle andere vogels weer in meisjes en ging met zijn Jorinde naar huis. Toen hoorde hij ze fluiten. Toen hij dichtbij het kasteel gekomen was, verstijfde hij niet, maar hij liep door tot aan de deur. Joringel kon niets zeggen, niet van z'n plaats komen. Joringel lette niet op haar en bekeek de kooien met de vogels. Hij viel voor de oude vrouw op de knieën en smeekte haar om hem Jorinde terug te geven. De zon stond nog maar half boven de berg en voor de helft was ze al onder. " Gegroet Zachiël. Ze keken om zich heen en waren verdwaald. Maar ze zei dat hij Jorinde nooit meer terug zou krijgen en ging weg. Hij hoorde wak zeggen Hij zocht tot aan de negende dag. Daar was de heks bezig de vogels in hun zevenduizend kooien te voeren. Ze kwamen overeen dat degene die het eerst erin zou slagen de reiziger zijn mantel te doen uittrekken de sterkste zou worden geacht. Ze waren verdrietig, alsof ze moesten sterven. De noordenwind begon toen uit alle macht te blazen, maar hoe harder ie blies, deste dichter trok de reiziger zijn mantel om zich heen; Mijn vogeltje met het rode ringetje Zingt lijden, lijden, lijden : 's Morgens, nadat hij wakker werd, begon hij door berg en dal naar zo'n bloem te zoeken. Ze schold, tierde en spuwde gif en gal naar hem. Eindelijk kwam de oude vrouw terug en zei met een doffe stem : Het zingt voor het duifje, zingt voor zijn dood, Zingt lijden, lij, tuwiet, tuwiet, tuwiet. Snel sprong hij erheen en raakte het kooitje en de oude vrouw aan met de bloem. De noordenwind en de zon. Een uil met gloeiende ogen vloog drie keer om hen heen en schreeuwde drie keer oehoe, oehoe, oehoe. Toen hij zo rondkeek, merkte hij, dat de oude vrouw stiekem een vogelkooitje wegpakte en daarmee naar de deur liep. Hij plukte de bloem en ging ermee naar het kasteel. Zij gumde tak uit Toen was Joringel verlost. " Oh, wat moet er van mij worden? " Ze mompelde wat, ving de nachtegaal en droeg die in haar hand weg. De noordenwind en de zon waren erover aan het redetwisten wie de sterkste was van hun beiden. Joringel keek naar Jorinde. Jorinde was in een nachtegaal veranderd die tuwiet, tuwiet zong. Jorinde zong : Daarna begon de zon krachtig te stralen, en hierop trok de reiziger onmiddellijk zijn mantel uit. De tortelduif zong klagelijk in de oude beuk.