De uil vloog in een struik en direct kwam er een kromme, oude vrouw uit tevoorschijn. Nu was er eens een meisje dat Jorinde heette. En ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar. Toen hoorde hij ze fluiten. Zij gumde tak uit Jorinde was in een nachtegaal veranderd die tuwiet, tuwiet zong. Ze was geel en mager. Het heldere zonlicht scheen tussen de boomstammen door in het donkere groen van het bos. Het was een mooie avond. Hij streepte dak weg Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan. Ze was mooier dan alle andere meisjes en was verloofd met de knappe Joringel. Hij streepte bak weg Hij plukte de bloem en ging ermee naar het kasteel. Overdag veranderde ze zich in een kat of een uil, maar 's avonds werd ze weer een mens. Zij gumde pak uit Jorinde huilde een beetje. Mijn vogeltje met het rode ringetje Zingt lijden, lijden, lijden : De noordenwind en de zon. Maar ze zei dat hij Jorinde nooit meer terug zou krijgen en ging weg. Toen hij dichtbij het kasteel gekomen was, verstijfde hij niet, maar hij liep door tot aan de deur. Ook droomde hij dat hij daardoor zijn Jorinde teruggekregen had. Hij stond erbij als van steen, kon niet huilen, niet praten, geen hand of voet bewegen. Joringel werd heel blij, raakte de deur aan met de bloem en de deur sprong open. Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest hij nou Jorinde terugvinden? De zon stond nog maar half boven de berg en voor de helft was ze al onder. Wanneer er echter een onschuldig meisje te dicht bij haar kasteel kwam, veranderde de heks haar in een vogel en sloot haar op in een kooitje. Toen was Joringel verlost. Ze wisten niet meer hoe ze thuis moesten komen. Ze mompelde wat, ving de nachtegaal en droeg die in haar hand weg. 's Morgens, nadat hij wakker werd, begon hij door berg en dal naar zo'n bloem te zoeken. De noordenwind moest dus wel bekennen dat de zon van hun beiden de sterkste was. Hij riep, hij huilde, hij jammerde, maar het was allemaal voor niets. Er was eens een oud kasteel midden in een diep en donker bos. Joringel liep dag en nacht en droeg de bloem naar het kasteel. " Oh, wat moet er van mij worden? " Joringel ging naar binnen, liep over de binnenplaats en luisterde goed of hij de vele vogels kon horen. Ze zouden over een paar dagen gaan trouwen en ze hadden veel plezier met elkaar. Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken. Joringel klaagde ook. Op een keer droomde hij 's nachts dat hij een bloedrode bloem vond met in het midden een prachtige grote parel. De nachtegaal was weg. De tortelduif zong klagelijk in de oude beuk. Joringel keek naar Jorinde. Ze kwamen overeen dat degene die het eerst erin zou slagen de reiziger zijn mantel te doen uittrekken de sterkste zou worden geacht. Daar hoedde hij lange tijd de schapen. Wanneer het maantje in het kooitje schijnt, maak los Zachiël, op het juiste moment ". Daar was de heks bezig de vogels in hun zevenduizend kooien te voeren. De noordenwind en de zon waren erover aan het redetwisten wie de sterkste was van hun beiden. Ze had grote rode ogen en een kromme neus die met de punt tot aan haar kin kwam. Toen hij zo rondkeek, merkte hij, dat de oude vrouw stiekem een vogelkooitje wegpakte en daarmee naar de deur liep. Daarin woonde een oude heks helemaal alleen. Daarna veranderde hij ook alle andere vogels weer in meisjes en ging met zijn Jorinde naar huis. Om eens rustig samen te kunnen praten, gingen ze in het bos wandelen. Ze vloog hem om de hals en was zo mooi als vroeger. Dat kooitje bracht ze dan naar een zaal van haar kasteel. Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend. Een uil met gloeiende ogen vloog drie keer om hen heen en schreeuwde drie keer oehoe, oehoe, oehoe. Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp. Maar ze kon niet bij hem in de buurt komen. Het zingt voor het duifje, zingt voor zijn dood, Zingt lijden, lij, tuwiet, tuwiet, tuwiet. Dit duurde totdat de heks hem met een spreuk verloste. " Pas op ", zei Joringel, " dat je niet te dicht bij het kasteel komt ". Hij liep in de richting van het gefluit en vond de zaal. Hij hoorde vak zeggen Toen ze Joringel zag werd ze kwaad, heel erg kwaad. Juist op dat moment kwam er een reiziger aan, die gehuld was in een warme mantel. Hij zocht tot aan de negende dag. en ten lange leste gaf de noordenwind het op. Nu was de zon ondergegaan. In het midden lag een grote dauwdruppel, zo groot als de mooiste parel. Joringel keek door de struiken en zag vlakbij de oude muur van het kasteel. Alles wat hij met de bloem aanraakte werd van de betovering bevrijd. Ze waren verdrietig, alsof ze moesten sterven. Hij viel voor de oude vrouw op de knieën en smeekte haar om hem Jorinde terug te geven. Joringel kon zich niet meer bewegen. Vaak liep hij rond het kasteel, maar hij kwam nooit te dichtbij. Daarna begon de zon krachtig te stralen, en hierop trok de reiziger onmiddellijk zijn mantel uit. Nu kon de heks niet meer toveren, en Jorinde stond weer voor hem. Eindelijk kwam de oude vrouw terug en zei met een doffe stem : Jorinde zong : Joringel lette niet op haar en bekeek de kooien met de vogels. Snel sprong hij erheen en raakte het kooitje en de oude vrouw aan met de bloem. Hij hoorde wak zeggen Ze ging in de zon zitten en klaagde. De noordenwind begon toen uit alle macht te blazen, maar hoe harder ie blies, deste dichter trok de reiziger zijn mantel om zich heen; Ze keken om zich heen en waren verdwaald. " Gegroet Zachiël. Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren. Ze had wel zevenduizend kooien met zulke bijzondere vogels in haar kasteel. Joringel kon niets zeggen, niet van z'n plaats komen. Hij schrok en werd doodsbang. Ze schold, tierde en spuwde gif en gal naar hem.